MANIFEST VOOR DE JAREN ZEVENTIG

In de jaren zeventig van de vorige eeuw maakte Nederland een radicale omwenteling door. In vrijwel alle sectoren van de samenleving namen mondige en kritische burgers het heft in eigen hand. Daar plukken we nu nog de vruchten van. De wrange vruchten menen velen. Het is bon ton geworden om de jaren zeventig de schuld te geven van alles wat er mis is in de huidige samenleving. Onzin. Het erfgoed van de jaren zeventig is eerder de oplossing dan het probleem.

Door Jos van der Lans en Antoine Verbij

Wat is dat toch, dat gestamel van die babyboomers als de jaren zeventig ter sprake komen? Die hulpeloosheid, die gêne, dat schouderophalen. ‘Ach ja, we waren jong en onbezonnen, neemt u het ons vooral niet kwalijk.’ Wat is dat toch voor rare zelfverloochening?

    Sterker nog, veel geboortegolvers lopen voorop in het neersabelen van die dolle, dwaze jaren. Het zou allemaal één tragische vergissing zijn geweest. Toen hebben we immers de basis gelegd voor het gedogen, zo ongeveer de hoofdzonde in onze huidige politieke cultuur. Toen hebben we ons aangewend de andere kant op te kijken als mensen de kluit belazerden. Toen hebben we ons de slappe knieën aangemeten als het erom ging misstanden in eigen kring aan de kaak te stellen. Toen hebben we ons ingebeeld dat de samenleving maakbaar was en zie het resultaat: een verlammende bureaucratie, een ondoordringbaar woud van tegenstrijdige regels en een verstikkende praatcultuur waarin elke poging tot beleid vastloopt.

   En kijk nou toch eens naar die foto’s! Dat overvloedige haar, die floddertruien, dat minirokje met die guitige laarsjes, die muffe Afghaanse jassen. Dat we daarin gelopen hebben! Softies waren we, die getooid in tweedehands kleren en geitenwollen sokken het koninkrijk der agogen wilden vestigen. Ideologen van de zachte krachten waren we, in de ban van wollige idealen, blind voor de realiteit.

Die vermaledijde jaren zeventig. Frits Bolkestein was een van de eersten die de jacht opende op de vertegenwoordigers van die tijd. In 1995 verklaarde hij in Onverwerkt verleden de zeventigers schuldig aan het kritiekloos volgen van moorddadige linkse regimes overal ter wereld. Hij vond dat ze daarmee veel te gemakkelijk waren weggekomen en eiste een schuldbekentenis en publieke verantwoording.

   Een aantal van hen was toen al vrijwillig in de beklaagdenbank gaan zitten. In 1992 blikten vijftien intellectuelen in de bundel Alles moest anders terug op hun revolutionaire jaren. De bundel verscheen kort na de val van het IJzeren Gordijn, het liberale kapitalisme leek als overwinnaar uit de Koude Oorlog te voorschijn te zijn gekomen, de auteurs, onder wie veel ex-communisten, meenden iets te hebben uit te leggen. Ze schreven defensieve stukken, waarin ze zich wapenden tegen een kritiek die nog niet eens in volle omvang was losgebarsten.

   Daarmee zetten ze de toon voor een periode van collectieve zelfbeschuldiging. De jaren zeventig werden het symbool van de Grote Linkse Vergissing. Het werd vrij schieten op de zeventigers. En telkens doken er weer nieuwe aanklachten op, die zich hoe langer hoe meer richtten op het erfgoed van de jaren zeventig. Het progressieve decennium zou schuldig zijn aan alles wat er mis was in de decennia die erop volgden.

Allereerst betrof dat de uitwassen van de verzorgingsstaat. De grootmoedige politiek van de centrum-linkse regering-Den Uyl zou debet zijn aan de latere onbeheersbaarheid van het sociale stelsel. Vervolgens werd het uit de hand lopen van de gedoogcultuur en het mislukken van de multiculturele samenleving toegeschreven aan de politieke en bestuurlijke laksheid van de jaren zeventig en de daaruit ontsproten mentaliteit dat alles maar moest kunnen en mogen.

   De laatste jaren hebben de aanklachten steeds meer een ethisch karakter gekregen. Ze worden gedragen door wat hoe langer hoe meer op een rechtse, conservatieve consensus begint te lijken. De doorgeschoten tolerantie, de sociale onverschilligheid, de teloorgang van het burgerlijke fatsoen, de verruwing van de samenleving, de erosie van normen en waarden, de minachting voor autoriteiten – alle morele zwakten van de huidige samenleving zouden hun wortels hebben in de jaren zeventig, toen volgens de critici elke vorm van normering en disciplinering werd opgeofferd aan een ongebreidelde vrijheidsdrang.

   Inmiddels zijn we zo ver dat niemand zich nog geroepen lijkt te voelen om voor de jaren zeventig in de bres te springen. Er melden zich nauwelijks nog verdedigers, de strijders van toen zijn stil en uit de jongere generaties staan maar heel weinig erfgenamen op. De jaren zeventig zijn zo goed als begraven. Laten we er maar over ophouden.

Dat zou dus het domste zijn wat we kunnen doen. Het is niet minder dan een regelrechte capitulatie voor de bekrompenheid die we in die jaren met zoveel elan te boven zijn gekomen. Het zou het weggeven zijn van al onze overwinningen aan politieke groeperingen die destijds elke vernieuwing in de weg stonden. Het is toch raar dat de VVD en het CDA zich nu moeiteloos kunnen opwerpen als de hoeders van de gelijke rechten van mannen en vrouwen, ja zelfs van homoseksuelen, terwijl ze in de jaren zeventig, toen er strijd om moest worden geleverd, niet thuis gaven.

   De emancipatie van vrouwen en homo's behoort tot de authentieke verworvenheden van de jaren zeventig. De lijst van die verworvenheden is schier eindeloos. De lange mars door de instituties heeft Nederland een totaal nieuw gezicht gegeven. De talloze bewegingen die kritische en mondige burgers in de jaren zeventig zijn begonnen, hebben tot talloze wetten en regelingen geleid. Op de gebieden van milieu, strafrecht, internationale solidariteit, vrede en veiligheid, (geestelijke) gezondheidszorg, volkshuisvesting, energiepolitiek, jongerenbeleid, democratisering, racismebestrijding, immigratie en wat al niet meer zijn in de jaren zeventig onomkeerbare veranderingen in gang gezet. Onze steden zouden grauwe kantoorwoestijnen zijn geweest als daar in de jaren zeventig niet hardnekkig tegen zou zijn geprotesteerd. Als burgers destijds niet massaal te hoop zouden zijn gelopen tegen de kerncentrales, was Nederland nu bezaaid geweest met nucleaire installaties. Langs al die verschillende wegen werd de basis gelegd voor een open samenleving getekend door modern-humane omgangsvormen, met ruimte voor mondigheid en oprechte zorg om de kwetsbaarheid van mens en milieu.

   Die veranderingen hebben Nederland in de wereld een progressief, tolerant en beschaafd imago bezorgd. Dat imago wordt de laatste jaren te grabbel gegooid. Nederland lijkt zo snel mogelijk af te willen van de tolerantie en de vrijzinnigheid waar het in de rest van de wereld zo om wordt geprezen. Tegen die neiging tot nationale zelfhaat en zelfmutilatie komen wij in verzet.

We moeten ons de smaak van de jaren zeventig niet laten bederven door cultuurconservatieve ideologen die het decennium misvormen tot een afschrikwekkende dwaling. Dat zou niet alleen een verloochening zijn van waar de jaren zeventig voor staan, het is ook een ontkenning van wat er allemaal nog in onze huidige samenleving van bewaard is gebleven.

   Want de jaren zeventig zijn geen fantoom uit het verleden, ze omringen ons nog dagelijks. Het stempel dat ze op de huidige tijd drukken is onuitwisbaar. Talloze verworvenheden van de jaren zeventig gelden nu als vanzelfsprekend. Geen professionele sector bleef onaangeroerd door de vernieuwingsdrang van toen. Van de zorg tot de volkshuisvesting, van de industrie tot de cultuur, van het bestuur tot de dienstverlening, overal zijn de sporen zichtbaar van de democratisering die dertig jaar geleden werd bevochten. De omgang tussen mannen en vrouwen, tussen artsen en patiënten, tussen werkgevers en werknemers, tussen huurders en verhuurders, ja zelfs die tussen bestuurders en burgers wordt gekenmerkt door de mondigheid die Nederlanders zich destijds hebben eigen gemaakt.

    Natuurlijk schamperen de projectontwikkelaars, klagen de ondernemers en bromt politiek rechts over de omslachtigheid van het maatschappelijke verkeer die van al die democratische regelingen het gevolg is, maar is dat niet juist een extra reden om op de hoede te zijn? Laten we wel wezen: wat is eigenlijk goed of slecht? Is de goedmoedigheid waarmee in de jaren zeventig de gastarbeiders een plaats in de samenleving werd geboden nu echt zoveel slechter dan de sfeer van permanente vernedering waarin men vandaag de dag allochtonen wil doen integreren? Is de massale weigering in 1971 om aan de volkstelling mee te doen echt veel kortzichtiger dan de kritiekloze gelatenheid waarmee de huidige beknotting van de privacy wordt begroet? Is de conflictbeheersing met behulp van opbouwwerk en welzijnswerk nu echt inferieur aan de strikte handhavingsaanpak met meer blauw op straat? Is de participatiedemocratie van de jaren zeventig nu echt zoveel minder dan de kies-uw-persoonlijke-politicus-democratie van Thom de Graaf?

Zeker, de jaren zeventig hadden ook hun schaduwzijden. De generatie die zich heeft losgemaakt van de verstarring, de verzuiling, het regentendom en de culturele benauwenis van de naoorlogse periode bewandelde ook een aantal dwaalwegen. In de euforie van de nieuwe vrijheid kregen sommige activisten visioenen van een allesomvattende revolutie. Ze sloten zich aan bij politieke organisaties die de totale omwenteling van alle bestaande verhoudingen beloofden. Daarbij maakten ze zich ideologieën eigen die het zicht op de werkelijkheid vertroebelden en hen in een reeks fatale paradoxen stortten. Ze zeiden voor de democratie te vechten maar deden dat in organisaties waar de democratie ver te zoeken was. Ze zeiden voor een vreedzame wereld te strijden maar verheerlijkten het geweld van revolutionaire bewegingen. Ze verfoeiden de gevestigde autoriteiten maar zetten er gedachteloos nieuwe voor in de plaats. Ze noemden mensenrechten het hoogste goed maar bewonderden landen waar die rechten met voeten werden getreden.

   Ja, ook dat waren de jaren zeventig. Het waren jaren waarin jongeren die werden gedreven door revolutionaire overmoed, hebben moeten leren dat communistische, maoïstische of trotskistische dwingelandij niet van pas komt in een samenleving van steeds mondiger en zelfbewuster burgers. Dat leerproces is met succes bekroond. De revolutionaire ideologieën hebben de jaren zeventig niet of nauwelijks overleefd. En de schade die ze in die jaren hebben aangericht, is binnen de perken gebleven. In tegenstelling tot in andere westerse landen bleven ten onzent harde confrontaties tussen die paar duizend overijverige wereldverbeteraars en de dragers van het geweldsmonopolie uit. Stuk voor stuk belandden de revolutionairen in het vangnet van onze discussiecultuur. In de jaren zeventig zijn hun letterlijk de wapens uit handen geluld.

   Die extreem-linkse groepen hebben altijd meer aandacht gekregen dan hun omvang en invloed rechtvaardigden. Die aandacht hadden ze vooral te danken aan hun vaak penetrante en intolerante manier van optreden, die terecht veel verontwaardiging uitlokte. In de loop van de jaren zeventig maakten de revolutionaire organisaties echter plaats voor nieuwe sociale bewegingen. Uiteindelijk bepaalden die bewegingen veel meer het gezicht van de jaren zeventig dan al die revolutionaire splintergroepen. Die sociale bewegingen waren niet alleen veel omvangrijker maar kregen ook veel meer voor elkaar. De jaren zeventig, dat waren de jaren van de vrouwenbeweging, de milieubeweging, de vredesbeweging, de abortusbeweging, de solidariteitsbeweging, de antikernenergiebeweging, de kraakbeweging, de patiëntenbeweging. Het waren de jaren waarin burgers zich in steeds groteren getale aaneensloten om met gerichte acties concrete doelen na te streven. En daarbij ontdekten ze gaandeweg dat voor het behalen van successen ideologieën eerder hinderen dan helpen. Dat leerproces verliezen de critici van de jaren zeventig graag uit het oog. Die staren zich liever blind op die enkele uitwassen van revolutionaire hybris en ideologische verdwazing.

De aanklagers van de jaren zeventig maken een fout. Ze willen koste wat het kost een schuldige vinden voor de puinhopen die ze overal om zich heen ontwaren. Zoals de geschiedenis al vaker heeft laten zien, leidt de zoektocht naar een zondebok haast onvermijdelijk tot het creëren van mythen. Neem de veelgehoorde klacht dat de morele erosie van de laatste jaren het gevolg is van het individualisme van de jaren zeventig. Die klacht berust op de mythe dat de jaren zeventig het tijdperk waren van tomeloze zelfontplooiing. Dat is de mythe van de jaren zeventig als het 'Ik-tijdperk', een concept dat in 1979 uit het conservatieve Amerika werd geïmporteerd en door het weekblad Haagse Post plompverloren van toepassing werd verklaard op de Nederlandse samenleving. De boodschap was dat de jaren zeventig met hun compromisloze individualisme de basis zouden hebben gelegd voor de grimmige samenleving van de jaren tachtig en negentig, waarin ieder voor zichzelf opkwam en er geen God meer was om voor ons allen te zorgen.

   Deze cultuurconservatieve redenering berust op twee denkfouten. In de eerste plaats verwart ze chronologie met causaliteit. Ze verklaart het individualisme van de jaren zeventig tot oorzaak van het kille individualisme van daarna louter en alleen omdat het eraan voorafging. Dat is moedwillige geschiedvervalsing. Die verkilling was namelijk in de allereerste plaats het resultaat van het omslaan van de machtsbalans. Centrum-rechts kreeg in de jaren tachtig het roer in handen en legde Nederland met haar neoliberale politiek van afbraak en privatiseringen een onverbiddelijk no nonsense-regime op. Ze ondermijnde de netwerken van solidariteit die in de jaren zeventig waren opgebouwd en gaf het individualisme het grimmige gezicht dat ze nu zo schijnheilig beklaagt.

   De tweede denkfout van de aanklagers is dat zij verschillende soorten individualisme op één hoop gooien. Maar het individualisme van de jaren zeventig was heel iets anders dan het individualisme van de jaren tachtig en negentig. Het individualisme van de jaren zeventig was een moreel individualisme, gebaseerd op de overtuiging dat de mens met zichzelf en de gemeenschap het beste voor heeft. Het individualisme van de jaren tachtig is daarentegen een economisch individualisme, dat ervan uitgaat dat de gemeenschap het meest gediend is met koel calculerende burgers die hun eigen materiële belangen vooropstellen.

Ja, de jaren zeventig waren óók op het individu gericht. In de jaren zeventig ging het óók om zelfontplooiing en zelfbevrijding, maar die golden in de eerste plaats mensen die voorheen ernstig in hun vrije ontwikkeling waren belemmerd. Ze golden voor vrouwen, homo's, psychiatrische patiënten, mensen uit etnische minderheden. Het ging erom dat zij de kansen kregen en grepen om zich als individuen te bevrijden en te ontplooien. Daarbij ging het niet om pure ik-gerichtheid, niet om egocentrische zelfbepaling ten koste van anderen. In de jaren zeventig was zelfontwikkeling altijd ingebed in een sociale context. Zonder praatgroep geen zelfbewustwording, zonder flikkergroep geen zelfbevrijding, zonder zelforganisatie geen zelfontplooiing. Het vrijheids- en ontplooiingsstreven was altijd een sociaal proces.

    Met andere woorden, de vrijheid die in de jaren zestig was veroverd op de knellende banden van gezin, kerk en staat, werd in de jaren zeventig vormgegeven in collectieve experimenten. De jaren zeventig zijn het tijdperk waarin burgers leerden hun individuele vrijheid te verbinden met waarden als verantwoordelijkheid, betrokkenheid en solidariteit. Eigenlijk zou je de jaren zeventig niet het 'Ik-tijdperk' maar het 'Wij-tijdperk' moeten noemen.

   De jaren zeventig vormen een unieke periode in de naoorlogse geschiedenis van ons land, een periode die wezenlijk verschilt van wat eraan voorafging en van wat erna kwam. Het was de bloeitijd van actiegroepen, politieke organisaties, solidariteitscomités, basisbewegingen, bedrijfsorganisaties, overlegorganen, buurtcomités en praatgroepen. Vrijheid en verantwoordelijkheid gingen hand in hand. De zorg om het eigen ik viel samen met de zorg om de gemeenschap. Nederland was in de jaren zeventig een morele proeftuin waarin burgers met vallen en opstaan op zoek gingen naar de optimale balans tussen de grootst mogelijke vrijheid en het grootst mogelijke engagement.

De jaren zeventig verdienen een herwaardering. Wij kunnen namelijk niet van de gedachte loskomen dat de problemen van het huidige tijdsgewricht met de middelen van de jaren zeventig wel eens een stuk dichter bij een oplossing zouden kunnen worden gebracht. Sociale betrokkenheid, kritische burgerzin, zelforganisatie, bereidheid tot overleg, respect voor verschillen, zin voor het experiment, gevoeligheid voor het samenspel van individu en gemeenschap – het zijn allemaal houdingen die we ons in de jaren zeventig met de nodige inspanning hebben aangemeten en die we nu zo node missen. Ze zouden wel eens goed van pas kunnen komen als het gaat om de huidige problemen van de verdeling van arbeid, macht en kennis, de kwaliteit van de zorg, de integratie van migranten, de socialisatie van jongeren, de veiligheid van burgers en wat dies meer zij. Of moeten we met Balkenende terug naar de tijden van Abraham Kuijper om een uitweg te vinden uit de kille, onverdraagzame sfeer van dit moment? Of met Bolkestein terug naar de jaren vijftig, toen gezagsgetrouwheid de sociale samenhang veilig stelde? Om het in de woorden te zeggen die Tweede-Kamerlid Femke Halsema enige tijd geleden in een stuk in de NRC bezigde: ' Wat houden wij de mensen – en dan vooral jongeren en migranten – voor als lichtend voorbeeld? Is dat de benepen conservatieve moraal van gehoorzaamheid, zwerfvuil en hondenpoep? Of zijn dat de progressieve waarden van tolerantie en openheid, van mensenrechten in buiten- en binnenland, van vrijheidsrechten die de gewone man tot een gelijkwaardige partner maken van de macht?'

Het is tekenend dat iemand die de jaren zeventig alleen als kind heeft meegemaakt, het voor het decennium opneemt, terwijl degenen die dat decennium 'gemaakt' hebben, bedremmeld zwijgen.

   Dat moet veranderen. Met de Digitale Gemeenschap Vrienden van de Jaren Zeventig willen we het zwijgen doorbreken. We willen de zeventigers uit het beklaagdenbankje en we willen de aanklagers erin. Want hun vervalsing van de jaren zeventig is niet onschuldig. Ze dient een politieke agenda die probeert te maskeren wat de ware oorzaken zijn van de verkilling in onze samenleving, van het graaien en grauwen door de nieuwe elites, van het uitstoten en vernederen van hele bevolkingsgroepen, van de wantrouwige, harde en gesloten samenleving van het moment. Wij willen een andere politieke agenda. En wat ons betreft put die agenda rijkelijk uit het erfgoed van die vermaledijde jaren zeventig.

‘’Politieke vrienden van de Jaren Zeventig’ is een initiatief van Jos van der Lans en Antoine Verbij. Reageren kan via info@josvdlans.nl.

Het initiatief wordt ondersteund door een Comité van Aanbeveling, bestaande uit Hedy d’Ancona, Marianne van den Boomen, Jan-Willem Duyvendak, Marius Ernsting, Herman Franke, Saskia Grotenhuis, Kiki de Haas, Femke Halsema, Pieter Hilhorst, Paul Hoebink, Paul Kuijpers, Susan Legène, Herman Meijer, Anja Meulenbelt, Pieter Pekelharing, Dick Pels, Arnold Reijndorp, Marjo van Soest, Karin Spaink, Joke Swiebel, Ed van Thijn, Lodewijk de Waal en René Zwaap.

download het manifest als pdf-document 92kB (hiervoor heeft u Acrobat Reader® nodig)