nov 1
|
Tijdschrift column + nawoord over affaire-Arib
Grensoverschrijdend
Doortastende en spraakmakende politici uit het verleden waren nogal eens geen aardige mensen. Jan Schaefer bijvoorbeeld, de PvdA-politicus die als staatssecretaris en Amsterdamse wethouder de stadsvernieuwing naar een hoger niveau tilde, kon zijn ambtenaren behoorlijk bruuskeren. Beroemd is zijn uitroep tijdens een ambtelijk overleg: ‘Is dit beleid of is hier over nagedacht!?’ Voor de buitenstaanders werkte dat op de lachspieren, maar voor de dienstdoende ambtenaren was het toch vooral een onaangename publieke schoffering.
Zo zijn er veel meer spraakmakende bestuurders die zichzelf niet altijd onder controle hadden. Eberhard van der Laan, toch algemeen erkend als een excellente hoofdstedelijk burgemeester, was binnenskamers in het Amsterdamse stadhuis vaak een hork. Menig ambtenaar verliet wanhopig de vergadering waar de burgemeester op weinig empathische wijze blijk had gegeven van zijn ongenoegen.
Ons land telt honderden lokale bestuurders, die de geschiedenisboeken hebben gehaald omdat ze iets wezenlijks voor elkaar gekregen hebben. Denk alleen maar aan het zogeheten wethoudersscocialisme dat in het begin van de vorige eeuw menig lokaal huzarenstukje realiseerde. Maar daarvoor schoten illustere wethouders als Wibaut, Vliegen en Drees soms wel ongenadig uit de slof. Vroeger moesten hun ondergeschikten dat gedrag slikken, tegenwoordig mogen ze hun ongemakkelijk gevoel, samengevat onder de noemer onveiligheid, anoniem melden bij een vertrouwenspersoon/commissie. Als de media er ook maar een beetje lucht van krijgen (en dat gaat opmerkelijk snel) dan is het pleit in feite al beslecht. Floor Wibaut, Jan Schaefer en vele anderen waren in het huidige tijdsbestel al gesneuveld voordat ze enige potten hadden kunnen breken.
Tegenwoordig kan je dergelijke zinnen niet opschrijven zonder een bijpassende disclaimer. Ik schrijf dit niet op omdat ik op enigerlei wijze horkerig en intimiderend gedrag van bestuurders goed wil praten. Integendeel, bestuurders zijn niet ontslagen van normale respectvolle omgangsvormen. Ze horen zich in toom te houden. Maar ik vind tegelijkertijd dat ze recht hebben op boosheid, op wreveligheid en ongeduld. Veel van hen proberen de weerbarstige werkelijkheid te veranderen van wat we steeds vaker als de vermaledijde ‘systeemwereld’ kenschetsen. Ze willen iets wat niet zo maar kan, waar juristen beroepshalve bezwaar tegen maken, ze willen buiten de lijntjes kleuren. Dat gaat natuurlijk niet vanzelf, dat roept weerstand op. Ja, is het vreemd dat je dan wel eens uit je slof schiet? Of is dat juist onvermijdelijk, omdat de boel op scherp moet worden gezet? Systemen hebben namelijk een hardnekkig onbuigzaam karakter, dat verander je niet met lief aankijken.
Mijn probleem met de ontluikende bestuurlijke afrekencultuur is dat het een grijze rechtszone, een ondoorzichtig mediagerecht creëert. Medewerkers die er de kantjes van aflopen, niet geneigd zijn om ook maar vijftien minuten langer te werken dan de CAO voorschrijft, die een minimalistische opvatting hebben over hun werk of de passie van de bestuurder niet delen of (willen) begrijpen, hebben bij aanhoudend ongenoegen een vrijbrief om hun beklag te doen. Zonder al te veel moeite verplaatst de kwestie zich van jezelf naar het gedrag en karakter van de baas en blijf je – privacy! privacy! privacy! – ook nog eens buiten beeld. De bovenbaas moet publiekelijk door het stof en als de verhalen aanhouden zijn biezen pakken, maar de beschuldigers blijven onherkenbaar in de coulissen.
Er moet veel veranderen in dit land. De crisissen tuimelen over elkaar heen. Er is een algemeen verlangen naar daadkrachtig, visionair leiderschap. Maar als we alle bestuurders (m/v) die met de vuist op tafel slaan of in de wandelgangen van een congres een onvriendelijke of zelfs een onredelijke opmerking maken meteen voor het mediagerecht slepen, dan moeten we ons toch met zijn allen de vraag stellen of we niet aan iets bizars zijn begonnen. We vragen van bestuurders een vorm van heiligheid die eigenlijk voor niemand met bestuurlijke pit is weggelegd. We creëren voorzichtige bestuurders die niet langer geschiedenis kunnen schrijven. Terwijl dat nu juist de ambitie is die we in tijden van crisissen nodig hebben.
Deze column verscheen in het Tijdschrift voor sociale vraagstukken, nr. 3/2023. Hier kan je de pdf downloaden.
Nawoord
Op de laatste dag van oktober publiceerde het presidium van de Tweede Kamer het onderzoeksrapport naar aanleiding van een tweetal anonieme meldingen over grensoverschrijdend gedrag van Khadija Arib, tijdens haar voorzitterschap van de Tweede Kamer. De ergste beschuldiging is dat Arib ’met stemverheffing’ mensen ’rechtstreeks’ heeft aangesproken. Negen medewerkers verklaren dat ze hieronder ’emotioneel hebben geleden’. Maar tegelijkertijd verklaarden vrijwel alle geinterviewden dat dat zij de voormalig voorzitter als "een zeer bekwame Kamervoorzitter" hebben ervaren, die "op momenten attent en betrokken was". I rest my case.
PS: Ik begrijp sowieso niet waarom anonieme brieven niet door de aangeklaagde ingezien mogen worden. Als ze nu niet-anoniem waren kon ik dat begrijpen, maar juist de zelfgekozen anonimiteit beschermt de klagers immers voldoende. Vooral als anonieme brieven zulke drastische en dramatische gevolgen kunnen hebben lijkt mij inzagerecht van de aangevallen leidinggevende niet meer dan gerechtvaardigd. Hoe kan deze zich anders verweren? Of is het juist de bedoeling dat hij/zij dat niet kan. |